Essay Koninkrijk der Nederlanden en erfgoed 2021
Onlangs is de Surinaamse vrijheidsstrijder Anton de Kom opgenomen in het Canon van Nederland. Als kind luisterde hij ademloos naar de belevenissen van zijn grootmoeder die de slavernij had meegemaakt. Dat perspectief vond hij niet terug in de boeken. Het inspireerde hem zijn geschiedenis verder te onderzoeken vanuit het perspectief van deonderdrukten en hij publiceerde zijn baanbrekende boek ‘Wij slaven van Suriname’ in 1934.
Zonder mezelf maar enigszins met hem te willen vergelijken, voel ik me op een bepaalde manier met hem verbonden. Ik luisterde óók graag naar mijn grootmoeders verhalen, voormalig vroedvrouw op Curaçao, moeder van acht kinderen én die grootvader, voormalig gevangenisbewaarder en ondernemer, over het leven op Curaçao in hun jongere jaren. In de loop der jaren ben ik geïnteresseerd geraakt in machtsverhoudingen, erfgoed en musea; voor velen een merkwaardige combinatie, maar niet als je je wortels hebt in een koloniale samenleving. Ik ga graag naar musea: een plek waar we naar toe gaan om meer te leren van ons verleden en wat onze wortels zijn. We gaan metonze kinderen, vrienden en familie: we willen namelijk het verleden delen en doorgeven.
Ik verwacht er veel te zien én te leren: ik ben geboren en getogen in Nederland. Mijn ouders, mijn grootouders nóch mijn overgrootouders waren nieuw in het Koninkrijk der Nederlanden. Dat was anders met mijn voorouders: zij waren nieuwkomers in het Koninkrijk der Nederlanden want zij waren tot slaaf gemaakt in Afrika en onder dwang naar Curaçao gebracht. Sindsdien maken hun afstammelingen, inclusief mezelf al zo’n 400 jaar deel uit van het Koninkrijk der Nederlandeni. Maar als ik in bepaalde musea kom, wordt mij subtiel in de begeleidende teksten, in catalogi en tentoonstellingen duidelijk gemaakt dat ik nóch mijn voorouders onderdeel zijn van het Nederlandse erfgoed waarover mijn ouders al op school leerden. Sterker nog, ik zie helemaal niets terug van het perspectief van de slaafgemaakten. Eén van de vele schrijnende voorbeelden vind ik in mijn eigen woonplaats Delft in museum het Prinsenhof. Geen visueel middel wordt geschuwd om de pracht en praal van de 16e, 17e en 18e eeuw én die van de Oranjes te etaleren en géén woord over de slavernij en hoe het lijden van mijn voorouders deze rijkdom mogelijk hebben gemaakt. Gek genoeg wél een tekst over kunstwerken met een WOII- verleden, dus geroofd bezit, maar aandacht voor de gekleurde Caribische Koninkrijksgenoten, dus geroofde mensenlevens, is kennelijk teveel gevraagd. Natuurlijk kan de vaste museale presentatie niet voor iedereen een thuis zijn en herkenbaarheid bieden, maar na vier eeuwen samenzijn verwacht ik dit oorverdovend doodzwijgen niet.
Teleurgesteld verlaat ik het museum. Dit voelt als een slechte liefdesrelatie waar ik meer van mijn lief hou, dan viceversa, Wel zie ik in bepaalde, thema- gerichte exposities íets van ons erfgoed terug. Alsof ons perspectief niet geduld wordt in de vaste en permanente presentatie en enkel in specifieke, tijdelijke tentoonstellingen er wel toe doet...
Het overzeese deel van het Koninkrijk wordt in de Nederlandse museale wereld niet gezien, beschouwd als niet relevant en doet niet ter zake. Culturele erfgoed instellingen tonen voornamelijk nog steeds vanuit het eenzijdige perspectief van het witte Nederland. Al eeuwenlang wordt de geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaars. Niet alleen in de vier eeuwen, maar recent ook nog. Zo schreef journaliste Karin Amatmoekrim over de Europese bevrijding in 19451:
‘Het aandeel kleurlingen in de Tweede Wereldoorlog is niet ‘gewoon’ vergeten, of per ongeluk verloren geraakt in de talloze verhalen die na de oorlog verteld moesten worden. Soms zijn ze opzettelijk onzichtbaar gemaakt. Uit onderzoek dat de BBC in 2009 deed in militaire archieven bleek dat al in de eerste maanden van 1944 Amerikaanse en Britse generaals erop aandrongen dat bij de bevrijding van Parijs geen soldaten van kleur betrokken mochten zijn.Het gezicht van de bevrijder moest wit zijn.’
1 ‘Duizenden zwarte soldaten hebben Europa bevrijd, maar hun gezichten zien we amper als we de oorlog herdenken’ in De Correspondent , https://decorrespondent.nl/8791/duizenden-zwarte-soldaten-hebben- europa-bevrijd-maar-hun-gezichten-zien-we-amper-als-we-de-oorlog-herdenken/3523247072543-81fe46dd
De vraag die zich opdringt is dan vanuit welk perspectief ons erfgoed vandaag de dag dan wordt gepresenteerd. Het gegeven dat de geschiedenis wordt geschreven door overwinnaars, heeft ook zijn weerslag op het museale verhaal, op hoe onze Koninkrijkgeschiedenis in de culturele erfgoedsector wordt verteld. Alle pogingen om een objectief verhaal te vertellen ten spijt, lijkt het museale perspectief die van de ‘overwinnaar’ zijn, het perspectief van de witte Nederlander. Om dat zo te houden ís een hedendaagse museale keuze.
Publiek
Voor wíe worden de museale presentaties gemaakt en hoe ziet het publiek er eigenlijk uit? Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) had op 1 oktober 2020 24,5 %, dus bijna een kwart (!) van de bevolking een migratieachtergrond. Daaronder vallen zowel mensen die in het buitenland zijn geboren, als degenen die in Nederland geboren zijn en van wie ten minste een van hun ouders immigrant was. De herkomstlanden zijn heel divers, en de migranten zijn al heel lang of nog maar kort in Nederland.
Het aandeel Nederlanders met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond groeide de afgelopen jaren voornamelijk alleen nog door de geboorte. Dat geldt in nóg sterkere mate voor de afstammelingen van Nederlandse Indische bevolking. Dat betekent dat een steeds groter wordende groep van Nederlanders met (groot-)ouders die van elders komen. De grote, meest toonaangevende musea staan in de vier grote steden of daar in de buurt.
Laten we daarom nauwkeuriger kijken naar de samenstelling van de stedelijke bevolking in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Dan blijkt dat juist in deze steden het aandeel personen met een migratie-achtergrond véél hoger is dan het landelijk gemiddelde. Binnen de vier grote steden gezamenlijk had namelijk 51,8 procent een migratieachtergrond.
Om het nog preciezer te stellen; in Amsterdam was het aandeel inwoners met een migratieachtergrond 55,6 procent. In Den Haag was dit aandeel 55,6 procent, in Rotterdam 52, 3 procent en in Utrecht 36,1 procent. Hierbij zij opgemerkt dat personen met een niet-westerse migratieachtergrond vooral in (de buurt van) de vier grote steden wonen. De onderstaande kaart geeft een grafische weergave van de verdeling van inwoners met een niet-westerse achtergrond over Nederland2.
2 CBS, oktober 2020
Opvallend is trouwens dat het Centraal Bureau voor Statistiek Caribische Koninkrijksgenoten onder het kopje ‘migranten met een niet-westerse achtergrond’ schaart. Dat is merkwaardig omdat ons erfgoed vier eeuwen lang nadrukkelijk nauw verweven zijn. Kijk het onderwijsmateriaal er maar op na. Hoewel de randstad de afgelopen decennia letterlijk en figuurlijk van kleur is verschoten, passen musea nog steeds hun perspectief niet aan en zien we in presentaties nog steeds dezelfde ‘overwinnaars’ blik.
Een prangende vraag die zich opdringt is : wat is het bestaansrecht van musea dan? Naast conserveren is erfgoedpresentatie één van de belangrijkste taken. En als musea dat enkel vanuit dat ene, ‘overwinnaars’ perspectief doen zoals nu vaak het geval is, hoe valide is hun bestaan dan nog, gezien het veranderende publiek nu én in detoekomst?
Dus feitelijk ondergraven musea op dit moment zélf hun eigen belangrijkste bestaansreden. Daar is geen coronacrisis voor nodig. Juist voor erfgoedbehoud is verandering en de waardering van een scala vanperspectieven van groot belang en in mijn opinie, van doorslaggevend belang.
Tot zover het publiek waarvoor museale tentoonstellingen worden gemaakt.
Financiering
Een misschien nog belangrijker vraag is hoe musea gefinancierd worden. Immers, wie betaalt bepaalt. Het oudste museum in Nederland is het Teylers museum in Haarlem, geopend in 1784. Net als vele andere musea was het Teylersmuseum een particuliere verzameling dat opengesteld werd voor publiek. Op een gegeven moment heeft de overheid besloten om zelf musea te gaan financieren. Waarom eigenlijk? Het antwoord staat op www.rijksoverheid.nl: “De Rijksoverheid wil dat zo veel mogelijk mensen in Nederland toegang hebben tot cultuur van hoge kwaliteit. Zij steunt daarom instellingen van (inter)nationale betekenis.”
Dus wij, inwoners van Nederland, betalen met z’n allen belasting die onder andere gebruikt wordt voor de financiering van musea. Dat de samenstelling van de stedelijke bevolking rap diverser wordt, hebben we al vastgesteld. Maar er is nog steeds geen aanpassing van perspectief. Het lijkt mij dan ook de hoogste tijd dat gesubsidieerde musea zich ontdoen van de ‘overwinnaarsblik’ op hun eigen collectie. Kom op musea, laat die frisse wind binnen…in naam van Oranje: doe open die deur!
De internationale museumvereniging, de International Council Of Museums (ICOM) herziet de museumdefinitie en musea moeten in de toekomst ‘democratiserende, inclusieve en polyfone ruimten voor kritische dialoog over de verledens en toekomsten’ zijn. Een actiever en verantwoordelijkere partij voor een maatschappij met meerdere verhalen (…)3. In Nederland pakt een kleine museale voorhoede deze handschoen gelukkig allang op. Wat doet de rest? Toekijken? Voor die musea die dat laatste overwegen: mijn generatie is er één met een relevante economische stem: goed opgeleid, welbespraakt, belezen én goed gevulde portemonnees. We kopen huizen, auto’s, sponsoren bedrijven en organisaties en ook de kunsten.
Natuurlijk verwacht ik niet dat musea de waan van de dag conserveren, maar 400 jaar onderdeel zijn van het Koninkrijk der Nederlanden, is met de meest conservatieve blik van de wereld geen ‘waan van de dag’ te noemen. Onze perspectieven zijn alleen bij specifieke tentoonstellingen te horen en te zien. Structureel heeft ons perspectief geen plek in vaste presentaties van museale collecties.
Connecting the Dots
Zonder onze voorouders aan weerszijden van de oceaan, wás er geen Nederlandse Gouden Eeuw. In het Koninkrijk der Nederlanden ligt een gedeeld verleden tussen Caribische Nederlanders en Europese Nederlanders, tussen nazaten van de slaafgemaakten en die van de slaafeigenaren, tussen
3 De Groene Amsterdammer, Roos van der Lint ‘Een museum is een zwaar lichaam’
https://www.groene.nl/artikel/een-museum-is-een-zwaar-lichaam
onderdanen en voormalige overheersers. In de loop van de tijd is er meer waarde gegeven aan de ene zienswijze dan aan de andere. Dat heeft geresulteerd in een eenzijdig, wit en mannelijk perspectief in erfgoedpresentaties met een ‘overwinnaarsblik’, zélfs aangaande onze gezamenlijke Koninkrijksgeschiedenis tot vandaag de dag anno 2020. Door dit gedeeld verleden links te laten liggen – zoals nu vaak gebeurt- of enkel bij thematentoonstellingen te laten horen, wordt ook de waarde van andere perspectief veronachtzaamd en zelfs helemaal ontkent.
Mede gezien de financiering in combinatie met de veranderende Nederlandse, stedelijke bevolking en recht doen aan de geschiedenis, is het nu dus écht de hoogste tijd voor een nieuw vertelperspectief in álle door de overheid gefinancierde musea. Juist nú, terwijl al meer dan twintig jaar wordt gepleit voor een breder museaal bereik, juist nu terwijl de stedelijke samenstelling allang en breed ís veranderd, juist nu terwijl musea klagen dat jongeren maar niet kunnen worden bereikt, juist nu terwijl Nederland bewust wordt van institutioneel racisme en juist nu Nederlandse én Antilliaanse LHBTQ+- gemeenschappenii langzaam maar zeker museaal zichtbaarder wordt. Er staat eenongelooflijk grote mogelijkheid pal voor onze neus om bij te dragen aan één Koninkrijk.
Een mogelijkheid is dat musea zich verdiepen in het slavernijverleden van hun stad en in die context hun vaste collectie presenteren. Gezien de interesse in de website en publicaties van Mapping Slavery, verdiepen tienduizenden Nederlanders zich in het slavernijverleden van hun stad of regio, dus waarom musea niet? Een andere mogelijkheid is dat verschillende Koninkrijksperspectieven met elkaar worden verbonden, ‘connecting the dots’ van het gedeelde verleden van het Koninkrijk. Het gegeven dat Nederland tussen 1650 en 1675 de grootste handelaar in slaafgemaakten tussen West- Afrika en Zuid-Amerikaanse plantages was4, plaatst élke museale object uit de genoemde periode in een relevant, ander perspectief en dat ís belangrijk voor elke museumbezoeker en moet dusduidelijker dan nu in de collectie worden aangegeven.
Een andere mogelijkheid is de bespreking van de collectie in koloniaal perspectief. Ter inspiratie is er het YouTube kanaal waar hoogtepunten uit de Mauritshuiscollectie worden besproken vanuit ons gezamenlijk Koninkrijksstandpunt en relevante, interessante dwarsverbanden worden gelegd.
Zie https://www.youtube.com/channel/UC8jr6_PyHhkS6SnLHd6yk7Q
4 ‘Nederland was voor even de grootste slavenhandelaar ter wereld’ door Karwan Fatah-Black. https://decorrespondent.nl/7418/nederland-was-voor-even-de-grootste-slavenhandelaar-ter- wereld/2862934290722-5e1de7f5
Conclusie
Het is voor iedereen, voor élke Nederlander belangrijk te weten hoe en waaruit onze geschiedenis en onze nationale identiteit is op gebouwd. Stap één is dat musea erkennen dat de koloniale geschiedenis een onlosmakelijk onderdeel is van de Nederlandse identiteit. Slavernij is een zichtbaar onderdeel van onze nationale identiteit, maar dit perspectief is niet structureel terug te vinden in museale presentaties. Nu zien we een kwalijke veronachtzaming van onze geschiedenis in musea, op een aantal specifieke tentoonstellingen na. Op dit moment bestaan de twee perspectieven van onderdrukker en onderdrukte naast elkaar zónder dat er dwarsverbindingen worden gemaakt, zónder dat ook hiertoe überhaupt een poging wordt ondernomen. De internationale museale ontwikkelingen en het financieringsmodel van musea maken het in toenemende mate van belang dat plaatsgemaakt wordt voor andere perspectieven.
Er is duidelijk een discrepantie tussen enerzijds de veranderende stedelijke bevolkingssamenstelling en anderzijds het eenzijdige perspectief van de musea. Deze twee lijken niet met elkaar verbonden. Echter, juist in deze tijd is er meer dan ooit behoefte aan een gedéélde nationale identiteit, aan stabiliteit, aan geborgenheid én herkenbaarheid. Een museum is bij uitstek de plaats waar uitingen van nationale identiteit gevonden kunnen worden, want een museumcollectie is een uiting van het nationaal beleefde erfgoed. Een steeds groter deel van de Nederlandse bevolking voelt zich er echter niet gezien of gehoord én er wordt geen compleet verhaal verteld.
De internationale museumwereld werkt aan een modernere, eigentijdse taakopvatting waarin plaats is voor verschillende perspectieven. Het gros van gesubsidieerde musea in Nederland, een land rijk geworden van handel in waren én in mensen, houdt echter krampachtig vast aan dat ene overwinnaars perspectief. Maar ook Europese Nederlanders moeten weten wat de bouwstenen zijn van de Nederlandse identiteit. De eerste stap is erkennen dat de koloniale geschiedenis een onlosmakelijk onderdeel van de Nederlandse identiteit. Anton de Kom een plek geven in de Canon van Nederland is hiervan een uiting. Het is nu tijd dat alle overheidsgesubsidieerde musea gaan bewegen.
In naam van Oranje…doe open die door ons betaalde deur! Geef de afstammelingen van de slaafgemaakten een stem in de vaste collectie. Dat kan door de vaste museumcollectie te presenteren in het kader van het slavernijverleden van hun eigen stad of regio. Het kan door het perspectief te verschuiven van ‘overwinnaarsblik’ naar een meer verbindend perspectief waarin dwarsverbanden worden gelegd met koloniale ontwikkelingen. Beste musea: er is veel meer mogelijk: lees, onderzoek, kijk over de grenzen heen.. leer van de diverse wereld om je heen, pal onder je neus. Waar jullie als musea zouden kunnen uitkomen is een nieuwe kapitaalkrachtige, geïnteresseerde, betrokken én groeiende groep bezoekers, maar jullie zullen de eerste stap moeten zetten. Nu is jullie verhaal gewoonweg niet interessant genoeg voor ons.
Ook ík wil met mijn kinderen naar een museum gaan om meer te leren van ons Koninkrijksverleden en wat onze wortels zijn. Ik pleit daarom voor een museaal perspectief waarin de inwoners van het Koninkrijk der Nederlanden zich in herkennen, ongeacht de rol die hun voorouders hadden in koloniale tijden. Met andere woorden: black lives matters.
--- EIND---